De school van Tervuren in het McMullen Museum of Art in Boston (V.S.)
I. Situering
Hoe groot was mijn verwondering bij het ontvangen van een bericht van een vriend dat er een tentoonstelling plaatsvond in Boston (V.S.) over ‘Realiteit en Symbolisme in het Belgische Landschap’ met een belangrijk deel gewijd aan de ‘School van Tervuren’. Onmiddellijk vroeg ik of er een catalogus van bestond. Snel ontving ik een exemplaar en opnieuw was mijn verbazing groot bij het zien van de kwaliteit van de tentoonstelling, de mooie, interessante en lijvige (236 blz.) catalogus en de tentoongestelde werken. De expositie vond plaats tussen 10 september en 10 december 2017 in het ‘MacMullen Museum of Art, 2101 Commonwealth Avenue, Boston, Massachusetts USA’.
De initiatiefnemer en curator was Jeffery Howe, doctorandus docent kunstgeschiedenis tot 2018 aan het Boston College of Art. Hij heeft zich gedurende meer dan 40 jaar gespecialiseerd in het inventariseren van Belgische kunst in de V.S. voor de Hearn Family Trust, grote verzamelaars van Belgische kunst van de middeleeuwen tot de 20ste eeuw. De naam van de Hearn Family is een derivaat van Hairun, een nederzetting naast Rouen, later omgevormd tot Heroen, metgezellen van Willem de Veroveraar in Engeland in 1066, wat hun oude origine verklaart. De familie werd in de adel verheven door Koning Charles I in 1662. De voorvader van de actuele eigenaar van de stichting was vlootkapitein van Oliver Cromwell en hij emigreerde in 1688 naar Delaware in de V.S. Hun adelijke embleem zijn drie reigers (heroenen), geassocieerd aan hun naam met als spreuk: ‘Leges, juraque servat’ (naar Horatius: Hij handhaaft wetten en recht: sic). Zij zijn vandaag nog altijd grootgrondbezitters in Engeland en in de V.S., wat de basis van hun fortuin vormt.
Deze tentoonstelling is opgezet door Jeffery Howe ter gelegenheid van zijn pensionering, vertrekkend van het Belgische symbolistische landschap, maar zijn onderzoek bracht hem tot de vaststelling dat het onderwerp breder was dan alleen het verhaal van het ontstaan van het Belgische landschap en de verschillende artistieke genres doorheen de eeuwen. Bij de uitbouw van de tentoonstelling identificeerde hij werken in heel de Verenigde Staten en Europa, in grote musea en bij grote verzamelaars en realiseerde zo zijn verhalende expositie.
Hierbij kreeg hij steun van het McMullen Museum of Art, The Metropolitan Museum of Art in New York, The Boston Library College en privéverzamelaars zoals Levine, Freeman, Viola, Dupont en Weiss. In zijn onderzoek werd hij bijgestaan door Belgische en Amerikaanse studenten voor het uitwerken van essays en geschriften en werd hij vooral financieel geholpen door Charles Hack, voorzitter, stichter en eigenaar van de Hearn Family Trust.
II. De tentoonstelling
De tentoonstelling schetst vanaf 1302 en de Gulden Sporenslag een historisch overzicht van de landschapskunst ontwikkeld in onze contreien (België, Nederland en Noord-Frankrijk).
De tentoonstelling opent met werk van onder andere Pieter Bruegel (De Oogst 1565, Metropolitan Museum) en Pieter Paul Rubens (Herfstlandschap met zicht op het Steen 1636, National Gallery of London). De 16e eeuw wordt door de curator bestempeld als het epicentrum van het ontstaan van de vroegere moderne visuele cultuur, met als hoogtepunt de uitvinding van de drukkunst, wat cultuur naar het brede publiek kan brengen.
Hierop volgen een reeks gravures en etsen van Hieronymus Cock, Johannes Wierix, Dominicus Lampsonius en werken van Dürer (wiens reizen naar de Lage Landen als zeer belangrijk bevonden worden voor de evolutie van de studie van de natuur) en van Patinir.
‘Nature’s mirror’ bestudeert hoe artiesten uit onze landen hun fascinatie uiten voor het landschap. Men tracht aan te tonen hoe landschappenonderzoek, persoonlijke menselijke interacties, sociale verandering en in het bijzonder veranderingen en evoluties in de kunstwereld bewerkstelligen, tot het abstracte en symbolische toe. Het start met allegorische werken van Pieter Bruegel en Hieronymus Cock om te eindigen met meer evocatieve, moderne symbolen bij Fernand Khnopff en Léon Spilliaert.
Vlaamse kunstwerken worden vergeleken met innovaties uit de Italiaanse Renaissance van Michelangelo en de invloed die ze hierbij ondergingen. ‘De vlucht van Icarus’ (Pieter Bruegel 1560, Koninklijk Museum van Schone Kunsten te Brussel) staat symbool voor de drang van de mens om te ontsnappen (vliegen) aan zijn omgeving. De vele landschapswerken van Bruegel (‘Jagers in de sneeuw’, Kunsthistorisch Museum van Wenen 1565), van Hendrick Avercamp, Van Doetecum, Hans Bol en Patinir sieren de muren.
De vele bossen in België inspireren artistieke verbeelding van mythes, ruwe mensen en verdedigers van de vrijheden. Jagers zijn voor de curator figuren van de verbeelding en van de culturele tradities.
Nadien komen de 16e en 17e -eeuwse werken van David Vinckboons, Vranckx en Roelandt Savery en Hendrick Goltzius, Pieter Stevens aan bod om deze thesis te ondersteunen.
Het ontstaan en erkennen van kunstacademieën (Parijs 1663, Brussel 1711, Gent 1796, Antwerpen 1813) in de 18e eeuw devalueerde het landschapschilderen tot achtergrond. Er werd vooral vanuit het model geschilderd. Jean-Louis David is hier de belangrijkste exponent van en hij verbleef na de val van de Napoleon zijn laatste jaren in Brussel. Hij drukte zijn stempel op deze mode om verschillende genres hiërarchisch te bepalen.
Het ontstaan van het toerisme, mede door de ‘Grand Tour’ van laatstejaarsstudenten, naar pittoreske delen van hun land en naar Italië, Rome en Napels als eindpunten, bracht vanuit Engeland een ‘revival’ van het pittoresk schilderen (pittoresque, uit het Frans/latijn picturae betekent wijze van schilderen of schilderachtig). Drie termen werden weerhouden: het sublieme, het mooie en het pittoreske: ‘Slingerende rivieren of bossen, evenwichtige boompartijen, rurale en familiale onderwerpen, sublieme dieptes, doorzichten en idealen van plezier en harmonie’ werden weergegeven. John Constable was hier toonaangevend, evenals de Luikenaar Gilles-François Closson en de Haagse schilder Jean-Michel Cels.
Zij schilderden voor het eerst landschappen die door bewegende wolken telkens van uitzicht veranderen. Hierdoor ontstaan nieuwe technieken om deze empirische observatie te kunnen inventariseren. Het Brusselse tijdschrift ‘Journal de l’Artiste, Revue des Arts er de la Littérature’ speelde hierbij een voortrekkersrol in 1834. Het Romantisme in de schilderkunst en in de literatuur was hier het gevolg van. Nieuwe percepties van de wildernis werden verbonden aan een gevoel van vooruitziendheid bij het menselijk bestaan. Het werk van Eugène Verboeckhoven (‘Berglandschap met brug’, Metropolitan Museum New York) is daar een mooi voorbeeld van. De dramatiek van de heldere hemelwolken, de onheilspellende diepte van de afgrond worden verbonden door een onveilige brug. Verboeckhoven nam deel aan de Belgische onafhankelijkheidsstrijd en is nadien beroemd geworden als eerste algemeen directeur van het Brusselse Museum van Schone Kunsten. Tevens was hij lid van het Koninklijke Comité van Schone Kunsten van de Brusselse, Gentse, Antwerpse, Amsterdamse en Sint-Petersburgse Academiëen en oefende hij een grote invloed uit.
III ‘De School van Tervuren’ in de tentoonstelling
Dan volgt in de tentoonstelling voor ons ‘de kers op de taart’. Een volledig deel is gewijd aan het ‘Realisme in het midden van de 19e eeuw en de School van Tervuren’. Dit deel is voor de curator historisch belangrijk, omdat de beweging zich volgens hem afzet tegen de tijdsgeest van de kolonisatie en industriële revolutie van de 19e eeuw. Artiesten bedingen hun onafhankelijkheid bij het weergeven van plaatselijke landschappen.
Jean Buyck, de directeur van het Koninklijke Museum van Schone Kunsten in Antwerpen geeft hierbij het volgende commentaar: “Misschien is de grootste belediging voor een artiest als ‘provincialist’ gecatalogeerd te worden. Hierbij verwijst hij naar Gustave Courbet (1819 – 1877), die graag zichzelf positioneerde als de ‘Meester van Ornans’, eerder dan een Parijse identiteit te willen volgen. ‘Landschappen worden minder beklemd door academische principes en laten een grotere graad aan experiment toe’ schrijft Courbet.
Theodore Fourmois (1814 – 1871) was hierbij de eerste artiest die brak met het traditionele landschap en er eigen nieuwe observatieaccenten aan toevoegde. Hij studeerde aan de Koninklijke Academie van Schone Kunsten in Brussel en stelde tentoon in de ‘Brusselse Salons’ van 1836 met een reeks buccolische landschappen rond ‘La Hulpe’.
Fourmois wordt beschreven als een voorloper van de ‘School van Tervuren’, hoofdzakelijk beïnvloed door de artiesten van de ‘School van Barbizon’ Jean-François Millet en Gustave Courbet.
De term ‘School van Tervuren’ wordt in de tentoonstelling beschreven als ‘een niet formele organisatie van schilders ter plaatse’. Er wordt gerefereerd naar een studie van ‘Eline Gilles’ hierover en naar citaten van Camille Lemonier. In de catalogus verwijst men naar de verschillende Europese schildersverenigingen: ‘Barbizon, Pont-Aven, Giverny, Worpswede, Darnstadt, Murnau en Skagen, alsook naar de Amerikaanse school ‘Hudson River School’, naar Sint-Martens-Latem, Kalmthout, Dendermonde, Anseremme.
Tervuren wordt als ‘schoolvoorbeeld’ van landschapsschilderkunst beschreven. Later in de tentoonstelling is Brugge dit voor het symbolisme. Tervuren is in de tentoonstelling een vluchthaven tegen de verstedelijking met bereikbaarheid via postkoets, essentieel in onze kunstgeschiedenis als mogelijke weerspiegeling van de natuur: ‘Nature’s mirror’.
Hippolyte Boulenger wordt als ‘de vader en voortrekker van de beweging’ bestempeld. Via zijn leermeester Joseph Quinaux aan de Koninklijke Academie van Schone Kunsten in Brussel ontdekte hij zijn voorliefde voor de ‘School van Barbizon’. Het werk ‘Terugkeer naar de hoeve 1889’ wordt opgehemeld voor de licht- en schaduwcontrasten en de boompartijen.
Dit werk ontstond op een zeer gelukkig moment in zijn leven, in zijn trouwjaar. Zijn vroege overlijden te wijten aan alcohol en epilepsie wordt betreurd in het citaat van Paul Colin uit 1930 ‘Nooit heeft deze school nog zo een tovenaar van kleur en licht gekend.’
Joseph Coosemans identificeerde zichzelf als ‘Lid van de School van Tervuren’, in de herberg ‘In den Vos’ op het marktplein. Van Coosemans worden vele werken getoond die hij onder andere op de Brusselse salons tentoonstelde, zoals ‘Vijvers van het Robianokasteel uit 1863’. Hij wordt omschreven als leerling van Fourmois, is stichtend lid van ‘The Society of Fine Arts’ en leraar aan het Hoger Instituut voor Schone Kunsten in Antwerpen. Zijn werk ‘Landschap op het platteland’ wordt door de curator als ‘sterk en technisch uitmuntend’ beschreven.
Werken van Crépin, Quinaux, Jean-Baptiste Degreef, Verheyden, Binjé vervolledigen de tentoonstelling. Al deze schilderijen zijn in het bezit van de Hearn Foundation.
De tentoonstelling belicht nadien het Belgische expressionisme en lumimisme en wijdt een zeer belangrijk deel aan het symbolisme, omwille van de uitgebreide collectie van de ‘Hearn Foundation’ van Khnopff en Spilliaert.
Bij de lezing en de analyse van de expositie valt het op hoe diepgaand de link tussen de verschillende kunststromingen hier onderzocht werd (door de invloed van geschriften van Maeterlinck en Rodenbach) en hoe uitgebreid deze tentoonstelling is met onder meer werken van Minne, Lemmen, Mellery, Ensor, Laermans, Lamorinière, Degouve de Nuncques, Léon Frédéric, Constantin Meunier en T’Scharner).
Zelden kregen we voor onze geliefde schilders een dergelijke internationale en gefundeerde erkenning. Mochten we over een erkend museum beschikken zou het zeker de moeite lonen om een uitwisseling van schilderijen te overwegen en zo deze mooie werken in Amerikaanse collecties tot ons te brengen. Hoop doet leven en we werken eraan.
Michel De Brauwer
Wij danken de Hearn Family Trust en het McMullen Museum of Art, Boston College voor het vriendelijk ter beschikking stellen van de illustraties.