Van 1 april tot en met 12 mei 2019 organiseert onze vereniging de tentoonstelling “Luc Cromheecke in de voetsporen van Daubigny”. Deze zal doorgaan in het ‘Cultureel Centrum De Warandepoort’ te Tervuren.

Rond dit thema schreef Annemie Breugelmans in het derde nummer van Melijn jaargang 2017 het artikel dat we hierbij voor u hebben opgedolven uit het archief.

In de voetsporen van Daubigny (1817-1878)…

blob

Charles-François Daubigny was een belangrijk 19e eeuwse Franse landschapschilder, hij behoorde tot de school van Barbizon. Een beetje vergeten kreeg hij in 2016 opnieuw de aandacht. De tentoonstelling Daubigny, Monet, Van Gogh in het Van Gogh Museum in Amsterdam liet haar licht schijnen op zijn belang als voorloper van het impressionisme en in Den Haag stelde de Mesdagcollectie zijn werk voor, aan de hand van een strip van de Vlaamse tekenaar Luc Cromheecke: De tuin van Daubigny.

Een strip ? Jawel, en wat voor één …

Niet eens zo lang geleden waren stripverhalen minderwaardige lectuur, tijdverlies, gevaarlijk verderf voor de jeugd, een teken van leesluiheid, te weren in de opvoeding. François Schuiten, een van onze beroemde Belgische tekenaars van het ogenblik, vertelde hoe zijn vader-architect hem tot tekenen bracht, maar versteld stond en ontevreden was dat zijn zoon later voor strips koos. Je kan deze boutade nog bij meerdere bekende striptekenaars horen. Er is veel veranderd. Maurice De Bever, beter gekend als Morris, geestelijke vader van Lucky Luke, noemde de strip ‘de negende kunst’. Oorspronkelijk de achtste, maar toen hij hoorde dat die benaming al benomen was, schoof hij door naar de negende.

Waar de KULeuven Kuifje en Hergé not done vond om te bestuderen tot eind jaren ‘70, publiceert nu een van haar docenten van het Instituut voor Levende Talen het boek ‘Laat ze strips lezen!’ “… Omdat er veel meer in strips zit dan men op het eerste gezicht zou denken…”, luidt het citaat op de boekpromotie.

daubigny2.png

Pop-Art artiesten Robert Rauschenberg, Roy Lichtenstein of Tom Wesselman integreerden strips als element uit het dagelijks leven in hun beelden. Keith Haring’s vader was een striptekenaar. De graphic novel is hippe literatuur vandaag. Stripmusea zijn populair en striptentoonstellingen staan garant voor grote bezoekersaantallen.

Strips zijn duidelijk bij cultuur en kunst gaan horen en gereputeerde musea zetten vandaag in op strips om een breed publiek te bereiken en erfgoed en museuminhoud aantrekkelijk te maken. Bozar, de Musea voor Schone Kunsten in Antwerpen of Brussel, ze deden het allemaal. Ook Tervuren surfte in 2015-2016 heel bescheiden mee op de stripgolf om erfgoed ludiek én origineel in beeld te brengen in de tentoonstelling Stars en Stripes in Tervuren.                                                                                                                                                                                                                                    

Strips kunnen precies door wat ze zijn álles realiseren, ze overstijgen tijd en ruimte, laten dromen en kunnen terzelfdertijd ook informatief zijn.

Toen het van Gogh Museum in Amsterdam een tentoonstelling rond de 19e eeuwse Franse landschapschilder Charles-François Daubigny plande en hoorde dat striptekenaar Luc Cromheecke precies over Daubigny een verhaal uitwerkte, De tuin van Daubigny, aarzelden de curatoren geen moment om met hem in zee te gaan. De prestigieuze expo Daubigny, Monet, Van Gogh in Amsterdam, kreeg een tweede luik in De Mesdag Collectie in Den Haag, eigendom van het Van Gogh Museum, als Cromheecke tekent Daubigny – Een kunstenaarsleven verbeeld. De Mesdag Collectie bezit zelf de grootste collectie van Daubigny’s buiten Frankrijk.

Luc Cromheecke op de vernissage ‘Cromheecke tekent Daubigny’ in De Collectie Mesdag Den Haag

Luc Cromheecke op de vernissage ‘Cromheecke tekent Daubigny’ in De Collectie Mesdag Den Haag

daubigny4.png

Luc Cromheecke (tekenaar van Tom Carbon, Plunk, Roboboy, Taco Zip) kreeg in 2015 de Bronzen Adhemar, de belangrijkste onderscheiding voor het beeldverhaal in Vlaanderen en in 2016 de Cultuurprijs voor Letteren 2015 uit handen van Sven Gatz, Vlaams minister van Cultuur.

Om af en toe vanachter de tekentafel te komen begon Luc Cromheecke zelf landschappen in de openlucht te schilderen. In zijn streek Kalmthout hadden anderen hem dat voorgedaan. De Kalmthoutse School met Adrien-Joseph Heymans, Florent Crabeels, Isidore Meyers en vele anderen kregen af en toe wel gezelschap van Edouard Huberti, Henri Van de Velde, Isidore Verheyden… namen die we in Tervuren ook wel kennen. Of ook Theodore Baron, die zelfs in Barbizon geweest was. Feit is dat Luc Cromheecke door zelf landschapschilder te worden, een enorme interesse ontwikkelde voor het werk van Charles-François Daubigny, de 19e eeuwse Franse artiest, ‘schilder van het water’.

Cromheeckes bewondering voor Daubigny sloeg om in passie en vijf jaar lang dompelde hij zich onder in alles wat ook maar over Daubigny verschenen was, online, in boeken, archieven, brieven naar zijn vrouw en naar zijn vrienden, in ontdekkingen ter plaatse in Auvers-sur-Oise in het Musée Daubigny en in diens atelier. Hij vond en kocht zelf werk van Daubigny en dit alles zou resulteren in een prachtige stripbiografie naar een scenario van Bruno De Roover, De tuin van Daubigny, als een hommage aan de kunstenaar.

Daubigny, “Boomgaard” (1865-’69). In 1922 aan het Rijksmuseum Amsterdam geschonken door A. van Wesel uit Amsterdam

Daubigny, “Boomgaard” (1865-’69). In 1922 aan het Rijksmuseum Amsterdam geschonken door A. van Wesel uit Amsterdam

Die ‘tuin’ van Daubigny was de natuur die Daubigny tot thema van zijn doeken maakte. De allesomvattende natuur waar hij zo van hield sinds hij als kind Parijs moest verlaten vanwege een zwakke gezondheid en op het platteland toevertrouwd werd aan zijn min Mère Bazot in Valmondois. De natuur die hem met haar wisselende stemmingen in dergelijke mate inspireerde dat hij er nooit genoeg van kreeg om haar, wars van alle academische regels, snel met penseel of palet uit te smeren op canvas. ‘Snel’ omdat de natuur óók snel veranderde. Wolken, een zonsondergang, zon en schaduw, wisselende lichtintensiteit en kleur. En de natuur alleen in de hoofdrol. Niet als achtergrond voor een historisch of mythologisch plaatje. Nee, zijn doeken ‘ademden’ de natuur, zogen haar op. Niet opgesmukt of idyllisch, maar hoe hij ze zag, zelfs schetsmatig zodat het niet “af” leek. Het boeide een hele generatie jonge schilders die gefascineerd keken hoe een bijna “onaf” schilderij zoveel kracht bezat als een bezield landschap. Het maakte van Daubigny een vernieuwer, een voorloper, een voorbeeld, een inspirator, een grondlegger van het impressionisme. Zijn losse en soms vluchtige schildertoets, zijn kleurrijk palet en gebruik van nieuwe pigmenten, zijn ongewone composities geven hem een ereplaats als wegwijzer naar een nieuwe kunststroming.

Het boeide ook Vincent Van Gogh. Op aanraden van zijn broer Theo trok hij naar Auvers-sur-Oise. Als jongeman in de kunsthandel van zijn oom verzamelde hij landschappen. Twee reproducties van Daubigny zaten in zijn plakboek en op zijn kamer hing een ets van hem. Hij was danig onder de indruk van Daubigny en bewonderde hoe die gevoelens in zijn landschappen kon vertalen. Aan het eind van zijn leven schilderde hij driemaal de tuin van Daubigny. Als hommage. Een studie is eigendom van het Van Gogh Museum in Amsterdam. Omdat hij toen geen canvas ter beschikking had, schilderde hij gewoon op een theedoek zoals die toen in de 19e eeuw in Frankrijk geweven werden met strepen opzij. Je ziet het gewoon op de rug van het schilderij. De twee andere werken bevinden zich in het Hiroshima Museum of Art en in Kunstmuseum Basel (collectie Rudolf Staechelin).

Van Gogh, “De tuin van Daubigny” (1890). Kunstmuseum van Basel

Van Gogh, “De tuin van Daubigny” (1890). Kunstmuseum van Basel

Hoe Luc Cromheecke Van Gogh ziet schilderen in Daubigny’s tuin

Hoe Luc Cromheecke Van Gogh ziet schilderen in Daubigny’s tuin


Op een van de doeken schilderde Van Gogh de titel Le jardin de Daubigny onderaan. Het is een van zijn laatste (het laatste?) schilderijen voor hij stierf in Auvers. In zijn laatste brief verwees hij precies naar Daubigny en zijn tuin. Toch heeft Daubigny nooit in dat huis gewoond. Hij was tamelijk welstellend en heeft meerdere huizen in Auvers gehad. Dit huis was de derde woning die hij pas twee jaar voor zijn dood kocht. Daubigny’s echtgenote ging er nadien wonen. Daarom doet zij in de strip van Luc Cromheecke de deur open voor Van Gogh zodat die de tuin kan komen schilderen voor de laatste prent van het verhaal.Van Gogh legde dezelfde liefde aan de dag voor Auvers-sur-Oise als Daubigny.

Jean-Baptiste Camille Corot, “View of Rome-The Bridge and Castle Sant’Angelo, with the Cupola of St. Peters’. Fine Arts Museum San Francisco

Jean-Baptiste Camille Corot, “View of Rome-The Bridge and Castle Sant’Angelo, with the Cupola of St. Peters’. Fine Arts Museum San Francisco

Luc Cromheecke, tekening uit “De tuin van Daubigny”

Luc Cromheecke, tekening uit “De tuin van Daubigny”

Hij schilderde bloeiende boomgaarden en bloemvelden zoals Daubigny voor hem gedaan had, die daarmee een nieuw thema introduceerde. Daubigny had voor hem gezien hoe de streek veranderde door de opkomst van de industrie, maar die bleef in zijn werk op de achtergrond, de natuur en het ongerepte landschap primeerden, net als bij Van Gogh. Dat Van Gogh ook Daubigny bewonderde maakte van hem de ideale figuur om het stripverhaal te ‘kaderen’. Het stripverhaal begint en eindigt bij die bewondering en in hun beider geliefde Auvers-sur-Oise. Een raamvertelling als stijlfiguur. Bruno De Roover zorgde ervoor dat het stripverhaal goed opgebouwd werd en dat we heel wat te weten kwamen over het pleinairisme. In negen stukjes schetste Luc Cromheecke elementen uit het leven van Daubigny en de manier waarop zijn kunst tot stand kwam. Hoe hij bij mère Bazot opgroeide. Hoe hij later met zijn vriend Henri Mignan geld spaarde van karweitjes die ze opknapten om daarmee naar Italië te kunnen gaan op studiereis. Daubigny schilderde daarvoor decoratieve panelen voor appartementen, hij versierde klokken, juwelendoosjes en waaiers en maakte ook ornamenten voor het kasteel van Versailles. Hij restaureerde schilderijen voor het Louvre aan 3FF per stuk. Gespaarde sommetjes verborgen beiden in een holte in een muur van de kamer waar ze verbleven.

Op een stripplaat is inderdaad te zien hoe Daubigny met zijn arm geld ‘uit de muur’ haalt, anders dan vandaag. Het is waar gebeurd. Met 1400 frank verbleven hij en zijn reisgenoot verschillende maanden in het land uit de Oudheid tot ze van honger en heimwee terugkeerden en Mignan zijn ezel aan de wilgen hing om te kiezen voor werk in de industrie. Cromheecke tekent hoe Daubigny later soms voor weken de natuur in trok met canvas, ezel en de pas uitgevonden verftubes. Hoe anderen net als hij even verder ook een schilderachtig plekje opzochten in het bos van Fontainebleau en daar de ‘Barbizon-schilders’ waren. Maar net zo goed hoe je moest beducht zijn voor muggen in het bos, een onverwachte plensbui op je doek of rondwarend vee, hoe voorbijgangers commentaar en tips gaven.Wie hij zoal tegenkwam onderweg. 

daubigny10.png

Diaz de la Peña bijvoorbeeld. Én met een houten been. Een anekdote die intrigeert, want na een beet van een slang diende zijn been geamputeerd te worden. Het is een detail in de strip met een verhaal. Diaz de la Peña schilderde zo vaak een open plek in het woud van Fontainebleau. Mogelijk inspireerde hij zelfs onze Hippolyte Boulenger van de School van Tervuren voor zijn Feeënplas. We vragen ons nog steeds af of Boulenger die in Barbizon of in het Zoniënwoud op doek bracht…

Hilarisch is de scène hoe Daubigny zijn compositie controleerde. Luc Cromheecke kwam erop uit dat schilders toen ondersteboven tussen hun benen door naar hun werk keken of alles in evenwicht was en of het perspectief goed zat. Ook waar die vrolijke bende ‘s avonds terecht kwam. Hoe ze mekaar hielpen om met hun schilderijen naar de Salons te gaan, om beurt. Of evenzeer het weetje hoe op het laatste moment in de Salon nog een vernislaag op de schilderijen aangebracht werd. Het Franse woord ‘vernissage’ voor de opening van een tentoonstelling wijst daar nog op. Cromheecke tovert een glimlach op je lippen als tussen het al aangekomen volk nog ladders staan voor hen van wie de schilderijen helemaal bovenaan hingen en die ook nog een likje behoefden, of met welke list Corot de aandacht van potentiële kopers lokte.

B. Perry, “Salon de Paris” (1866)

B. Perry, “Salon de Paris” (1866)

Luc Cromheecke '“De tuin van Daubigny”

Luc Cromheecke '“De tuin van Daubigny”

Hoe Jean-Baptiste-Camille Corot, Honoré Daumier, Achilles Oudinot en Daubigny de muren van zijn ‘Villa des Vallées’ in Auvers zouden beschilderen, is een ander hoofdstuk. Daubigny bouwde die in 1860 op een veld bonen in een verloren hoekje tussen kasteeldomeinen. Het werd een atelier van 8m x 6m met enkele kamers er omheen, naar de plannen van zijn vriend Barbizon-schilder en architect Achille Oudinot. Dit atelier werd de trekpleister voor de vele vrienden en talrijke leerlingen van Daubigny. Ook onze Lucien Frank (tweede generatie van de School van Tervuren) volgde les bij hem. Er kwam daar veel volk over de vloer, o.a. Henri Harpignies, Jules Dupré, Berthe en Edma Morisot. Zo ver tekent Cromheecke het niet, maar Corot die hyperkinetisch een pagina paardje rijdt op de rug van Daubigny en daarbij voortdurend “Sanchoo…ten aanval!” schreeuwt, en het over Don Quichot heeft, roept toch vragen op. Het is zowel een sneer naar de Academie en haar ‘regeltjes’ als naar de jury van de Salon die zonder visie heel wat kunstwerken afwijst. Maar, bij zijn bezoek aan het atelier zag Cromheecke waarschijnlijk ook in de inkom de reproductie van Honoré Daumiers Don Quichote et la mule morte van Musée d’Orsay.

blob
daubigny14.png

Cromheecke ging er inderdaad voor tot in de details. In een brief van Daubigny van 5 oktober 1843 vond hij een schets van zijn vrouw Marie-Sophie Daubigny. Die gebruikte hij om mevrouw Daubigny de juiste kleren te geven in zijn strip. Of hij vroeg zich af of er al wel lucifers bestonden en of hij de artiest zijn pijp daarmee kon laten aansteken. Uiteraard kreeg fantasie hier en daar ook een plaats.

Cromheeckes cover toont Daubigny op een nachtelijke vaartocht onder het flauwe schijnsel van de maan.

Claude Monet, “Le Bateau-atelier” (1874), Kröller-Möller Museum Nederland

Claude Monet, “Le Bateau-atelier” (1874), Kröller-Möller Museum Nederland

Omdat Daubigny de natuur ook vanop het water wou weergeven, verbouwde hij een boot tot atelierboot. Hij kon er koken, overnachten en hij had zijn plek om buiten te schilderen en het landschap op de oevers vanaf het midden van het water weer te geven. Dat was nooit eerder gebeurd. Ook daarin was Daubigny weer een vernieuwer. Zijn vriend Monet zou hem hierin navolgen. Hij schafte zich ook een atelierboot aan en penseelde tal van betoverende waterpartijen. Logisch dat ze daarom beiden ‘de schilder van het water’ genoemd worden, hoewel natuurlijk de faam van die naam vooral Monet dient met de beroemde waterlelies.

Daubigny’s boot heette ‘Le Botin’. Waarom is niet echt te achterhalen. Mogelijk verwees het naar de hoekige vorm van het vaartuig als een doos, la ‘boîte’. Daubigny schreef dat wel altijd met dubbele t. Wanneer de boot zijn tijd gehad had, werd hij vervangen door ‘Le Bottin’, met twee t’s.

En de oude sloep werd overgebracht naar zijn tuin bij de atelierwoning ‘Villa des Vallées’ in Auvers waar Daubigny na vier bootjaren woonde. Het diende van dan af als zitplek en drankhuisje voor familie en kunstenaarsvrienden. Nu bestaat dat bootje niet meer, na enige tijd begaf het helemaal.

Daubigny voer over de Oise, de Seine, de Yonne, vaak vergezeld van zijn zoon Karl als scheepsjongen. Corot maakte er een mooi schilderij van in juni 1860. Daubigny in zijn drijvend atelier krijgen we amper te zien, maar zijn zoon Karl kijkt toe met palet in de hand terwijl zijn kleine broer Bernard roeit. Corot wisselde dit werkje tegen een portret van hem door Daubigny als teken van hun wederzijdse vriendschap.

Belangrijke vernieuwing was ook dat vanuit de boot de compositie veranderde: de vaste voorgrond verdween en het was het spiegelend water met variërende kleuren dat diepte suggereerde. Maar het idyllische landschap onderging ook de gevolgen van de industriële evolutie. De rivieren werden verdiept en verbreed en waterverkeer nam toe. Luc Cromheecke tekent wat Daubigny over zijn eerste bootreis met Le Botin schreef. Hoe die gehinderd werd door vele stoomboten en moest uitwijken en hoe de schuit de deining onderging van het kielwater van grote schepen. Daubigny tekende een stoomboot die een zwarte rookpluim uitspuwt. We vinden net zo’n plaatje in de strip terug.

Daubigny, “Voyage en bateau” (1862), croquis à l’eau forte

Daubigny, “Voyage en bateau” (1862), croquis à l’eau forte

Daubigny, “Voyage en bateau” (1862), croquis à l’eau forte

Daubigny, “Voyage en bateau” (1862), croquis à l’eau forte

 

Van de vaartochten met Le Botin maakte Daubigny een familiealbum van 47 schetsjes met grappige scènes, Voyage en bateau. Luc Cromheecke noemde het zelf een stripverhaal avant la lettre. Hoewel in feite alleen voor familie en vrienden bestemd, werd het achteraf tóch gepubliceerd (1862). Een tekening daaruit heeft Luc Cromheecke ook effectief verwerkt in zijn beeldverhaal.

Daubigny, “Twee molens in de omgeving van Dordrecht”

Daubigny, “Twee molens in de omgeving van Dordrecht”

Net als hij van andere schilderijen of prenten een Cromheecke-versie gaf. Voor zijn verblijf in Italië boden Corot’s zichten van Rome gedroomde tekenkansen. De prent van B. Perat, Salon de Paris, 1866 toonde hem hoe de officiële Salontentoonstelling er uitzag met ladders tussen het aangekomen publiek. Ook de krijttekening van Daubigny Twee molens in de omgeving van Dordrecht die Luc Cromheecke kon verwerven, hangt zomaar aan de wand van zijn boot tussen andere prenten. Die suggereren een onherkenbaar motief, maar één enkel plaatje toont fijntjes twee molens: de Daubigny in miniatuur. Cromheeckes tekenstijl past wonderwel bij het verhaal: losse, vinnige en ongedwongen tekeningen in schilderachtige kleuren zitten gegoten voor een verbeelding van Daubigny’s leven in de stripplaatjes.

 

Luc Cromheecke, “De tuin van Daubigny”

Luc Cromheecke, “De tuin van Daubigny”

 Zijn personages met dikke neuzen vertellen een verhaal over kunst met humor en speelse nonchalance. Voor Daubigny als bon-vivant, met de dame-jeanne als vast onderdeel op de boot is dat perfect.

Cromheeckes oog voor detail verbergt heel veel informatie. Op zijn laatste bootreis, het negende tafereel van de strip, redt een al zieke Daubigny een vogel uit het water. Wanneer de vogel sterft, hangt hij hem aan de wand van zijn atelierboot. Een zwarte raaf hing inderdaad in het atelier van de kunstenaar. Hier in de strip is hij als een voorbode van naderend onheil, want vlak erna volgt de prent van Daubigny’s sterfbed, met vrienden en familie rond hem verzameld.

Daubigny was erg geliefd bij kunstverzamelaars, artiesten én critici. Hij had vele vrienden, ook bij de jonge kunstenaars, maar zijn werk schoof doorheen de tijd naar de achtergrond. De impressionisten veroverden alle belangstelling en luidden de tijd in van een sterk vernieuwde schilderkunst en een andere manier van kijken naar de realiteit. Het realisme dat Daubigny nagestreefd had nam vreemde vormen aan in de constante evolutie en revolutie.

Daubigny. “Landschap aan de Oise” (1872). Rijksmuseum Amsterdam

Daubigny. “Landschap aan de Oise” (1872). Rijksmuseum Amsterdam

Het is goed dat de tentoonstellingen Daubigny, Monet, Van Gogh en Cromheecke tekent Daubigny – een kunstenaarsleven verbeeld hem zijn terechte plaats toekennen, van wegbereider van het impressionisme, in wiens voetsporen het vervolg kwam als een nieuwe stroming in de kunst.

De tuin van Daubigny brengt hem tot leven in een schitterende strip-hommage.

En net nu is dat 200 jaar na zijn geboortedag. Toeval, meer niet.

Bronnen:

-Daubigny Monet Van Gogh Impressies van het landschap, tentoonstellingscatalogus Van Gogh Museum Amsterdam, Lynne Ambrosini, Frances Fowle, Maite van Dijk 2016

-De Mesdag Collectie Van Gogh Museum Publicaties Den Haag, Maite van Dijk, Renske Suijver 2011

-De tuin van Daubigny, Ballon, Luc Cromheecke, Bruno De Roover

-www.ballonmedia.be/Daubigny, interview met Luc Cromheecke over Charles-François Daubigny, De wereld was zijn tuin

-tentoonstellingsteksten De Mesdag Collectie Den Haag

-http://www.lagoradesarts.fr/-La-maison-atelier-de-Daubigny-.html

-Stripweb.be De tuin van Daubigny

-www.gestript.be, 2016/10, Elias Jonkers, Een prachtig staaltje stripkunst

-Stripspeciaalzaak.be Wouter Porteman, De tuin van Daubigny

-De Standaard, maandag 5 december 2016, Toon Horsten, Een lolbroek met pen en penseel

-http://marc-andre-dubout.org/fal/fal_0027/fal_0027_03.htm, De Botin à Bottin…les ‘bateaux ateliers’ du peintre Daubigny.

 

Annemie Breugelmans