Het paardenportret
Op allerlei tentoonstellingen die aandacht besteden aan het landelijke leven kan men tientallen schilderijen bewonderen waarop dit edele dier wordt afgebeeld. Vooral in de 19de eeuw waagden heel wat schilders zich aan de afbeelding van het paard alsof het om het portret van een personage ging. Het dier werd dan geportretteerd in zijn natuurlijke habitat, in een stal of een ander hoevegebouw, een manège of in een eenvoudig landschap. Het werd echt een modeverschijnsel dat reeds startte op het einde van de 18de eeuw. Wie rijk genoeg was om er paarden op na te houden, wilde deze rijkdom uitgestald (geportretteerd) zien. Stoeterijen en renstallen werden in die periode druk bezocht.
Historisch gezien kunnen we stellen dat het paard reeds werd afgebeeld van in de oudste tijden. Het is sinds mensengeheugenis, samen met de hond, de geliefkoosde compagnon van de mens.
Het is echter nadat Carl Linnaeus in 1858 een classificatie opstelde van dit in het Latijn benoemde dier, Equus caballus, dat de interesse van de schilders groeide om een anatomisch zo exact mogelijke afbeelding op doek of paneel te brengen.
Er werden in die periode ook duidelijke categorieën opgesteld, gaande van ‘volbloeden’ (het zuivere, onvermengde ras), via ‘warmbloeden’ (vooral tuigpaarden) tot ‘koudbloeden’ (het grote, grovere noordelijke type). Daarnaast kende men ook wel de ‘pony’ en het ‘minipaardje’. ‘Sportpaarden’ ontstonden uit kruisingen van vol- en warmbloeden. Er ontstonden natuurlijk nog veel andere kruisingen, maar dan spreken we niet meer van ‘raspaarden’.
In de 17de eeuw kende men die classificatie nog niet. Het fabeldier, de eenhoorn (zie boven rechts), werd toen ook als een paard voorgesteld. Deze illustratie komt uit het boek ‘Recueil des plus beaux avies de ce temps’. Het boek verscheen in 1620 in Mons (Henegouwen), in opdracht van monsieur Melchior Dassonville Montensis.
Portretten en genretaferelen met paarden in de hoofdrol.
In onze vorige aflevering (deel 3 in Melijn nr. 1, 2018) werd reeds vermeld dat in ons land de gebroeders Tschaggeny – eigenlijk vooral Charles Philogène – vaak werden aangezocht door adellijke en koninklijke lui om hun raspaarden op een schilderij te brengen, zodat daarmee salons of andere kamers konden opgesierd worden. Dit gebeurde vooral in navolging van wat in Engeland en Duitsland al gedurende vele decennia schering en inslag was.
We streven hier natuurlijk geen volledigheid na, maar willen toch enkele belangrijke namen vermelden van schilders die in dit genre actief waren in de eerste helft van de 19de eeuw.
In Engeland legden o.a. Robert Clow Todd (°1809), John Alfred Wheeler (°1821), Henry Alfred Wheeler (°1821) en William Banks Davis (°1833) zich toe op het paardenportret.
In het tweede deel van de 19de eeuw kwam de nadruk meer en meer te liggen op de genretaferelen, het portret raakte wat uit de mode. Genretaferelen, vooral met ruiters en amazones sierden nu de salons, vaak in de vorm van jachttaferelen (ook met honden). Een mooi voorbeeld is het werk ‘Drawing cover’ van Heywoud Hardy. Andere bekende en belangrijke paardenschilders in de genrecategorie waren ongetwijfeld John Frederick Herring, senior en junior (°1795 en °1815), met vooral talrijke scènes die zich afspelen op het platteland, om en bij de hoevegebouwen.
Een Engelse tijdgenoot, vooral verliefd op het witte paard was Richard Ansdell (°1815). Verder nog: Arthur James Stark (°1831) en Heywood Hardy (°1842) die vooral het spoor volgde van Herring junior.
Bij de Duitse schilders, geboren vóór 1820, maakten vooral Johann Adam Klein (°1792), Friedrich Gauermann (°1807) en Eduard Hildebrandt (°1817) de dienst uit. Het fiere, gezadelde paard vinden we bij Emil Volkers (°1831) en in dezelfde stijl volgden Heinrich Lang (°1838) en de Oostenrijker Carl Rudolf Huber (°1839).
Voor Frankrijk citeren we vooral de naam van Rosa Bonheur (°1822) en voor Zwitserland : Jacques Laurent Agasse (1757) die in de Engelse traditie werkte.
In Nederland maakte vooral Wouterus Verschuur (°1812) furore als paardenschilder. Hij wordt aangezien als één van de belangrijkste paardenschilders vanaf ca. 1840. Hij liet zich vooral inspireren door de 17de-eeuwse dierenschilder Philips Wouwermans. Hij was de leermeester van Anton Mauve. Zijn dieren bevinden zich bijna altijd in het landschap en vertellen telkens een verhaal. Zo vindt men bij een drinkende ruiter de tekst ‘Goede wijn behoeft geen krans’, of ‘De verfrissing’.
Praktisch in alle landen schilderde men veel paardenmarkttaferelen, stoeterijen en renstallen, paarden met militairen, paarden op het veld of op een landweg met personen, karren of postkoetsen, paarden met reizigers, paarden op stal of aan het werk met andere dieren. Ze spelen altijd een belangrijke rol in de jachttaferelen, samen met hondenroedels en vormen meestal het hoofdelement in historische veldslagen. Werkpaarden (soms ook ossen of ezels) worden afgebeeld terwijl ze het zware werk uitoefenen: met ploegen en eggen, met mallejans in de bossen en in oogsttaferelen. In vele gevallen dienden de dieren ook als een soort stoffering in een mooi plattelandslandschap.
Herman Devilder